« februari 2014 | Hoofdmenu | april 2014 »
15 maart 2014
Regels zijn regels
Als rechter pas ik de regels toe die de wetgever heeft vastgesteld. Zo zijn de taken verdeeld in dit land en dat is goed. Maar heel soms kan ik als rechter niet helemaal uit de voeten met die regels.
Stel: Je woont al sinds jaar en dag in het noorden van het land. Op een ochtend tref je op je deurmat een acceptgiro van 38 euro omdat je een paar weken eerder ’s nachts in een Brabants dorp te hard zou hebben gereden. Je hebt nog nooit van dat dorp gehoord en het is sowieso al jaren geleden dat je in het zuiden was. Jij bent het dus niet geweest die daar de snelheidslimiet overschreed. Bovendien was je die avond met vrienden op stap in Groningen en zij kunnen dat bevestigen. Je schrijft daarom een brief aan de officier van justitie waarin je je bezwaren tegen de boete uiteenzet.
Helaas laat de officier van justitie zich niet door je verhaal overtuigen. Hij leest dagelijks tientallen van dit soort verweren en handhaaft de sanctie: je moet de boete betalen. Je laat het er niet bij zitten en besluit de foto’s op te vragen. En dat blijkt een goede actie. Op de foto’s zie je weliswaar een auto met jouw kenteken, maar als je wat beter kijkt valt een aantal dingen op. Tussen de lettercombinaties op de plaat staat een 1, terwijl die op jouw kentekenplaat niet aanwezig is. Ook is te zien dat de plaat niet tussen de achterlichten is bevestigd, maar een stuk lager en dat de bevestigingspunten van de kentekenplaat op andere plekken zitten dan bij je eigen auto. Kortom, alles duidt erop dat iemand met valse kentekenplaten te hard heeft gereden en dat jij daarvoor nu moet opdraaien. Je besluit een beroepschrift te schrijven en gaat ervan uit dat nu alles in orde zal komen.
Te laat
Dit beroepsschrift belandt op mijn rechterstafel. En wat zie ik meteen: het is twee weken te laat ingediend zonder dat daar een goede reden voor wordt aangevoerd. De wet en de Hoge Raad zijn over dit soort situaties heel duidelijk: het beroep is dan niet ontvankelijk en mag dus niet worden behandeld. De achterliggende gedachte daarbij is dat de indiener zes weken de tijd heeft om beroep in te stellen en dat dat voldoende moet zijn. Ik begrijp dat standpunt wel, want anders worden zaken nooit afgerond.
Ik weet dus wat me te doen staat. Ik moet het beroep niet ontvankelijk verklaren. Maar die beslissing voelt in deze zaak niet goed. Natuurlijk zijn regels nu eenmaal regels, maar toch zou zo’n beslissing indruisen tegen mijn gevoel van rechtvaardigheid. Op de zitting heb ik gezocht naar een oplossing zonder de wet te schenden. Gelukkig waren alle partijen het er over eens dat duidelijk was dat de man niet degene was die te hard had gereden. Ik heb daarom het Openbaar Ministerie gevraagd ervoor te zorgen dat de sanctie op nul zou worden gezet. Met de indiener sprak ik af dat hij zijn beroepschrift zou intrekken als hij bericht kreeg dat dat was gebeurd. Zo zou de indiener geen boete hoeven te betalen. Ook al handelde ik daarmee niet strikt volgens de regels: op deze manier kon ik wel echt recht doen. En dat is nu precies mijn taak als rechter.
Posted by Brabants Dagblad on maart 15, 2014 at 06:18 nm | Permalink | Reacties (3)